Zo daar zijn we weer, terug bij af en jij weer hopeloos
en nergens te bekennen, ik verzuip in beeld tegen beeld
Op blikvelden van niemandsvrienden zo pas nog maar
net ver genoeg van mijn bed, je voelt tegen me opgezet
Daar gaan we weer, mijn gedachten omsingeld in vlagen
van oorlog om jouw voortbestaan, blijkbaar alleen gebrand
op ontkenning van het mijne, mijn vervalste vingers wapperen
en vertikken aan jou vast te zitten en slaan vrede om
in gekooid verlangen, schoongeveegd van weet je nog
kan ik weer schieten in jouw naam, steek ik, vergiet ik
bloed om je afgietsel ook op mijn dressoir, lokvoer
voor afgunst dat me opwindt terwijl ik wegkijk van de spiegel
want zonder jou naakt naast me maak je me onverschillig
wat er van ons overblijft, je erfenis scheelt me even geen moer
Ik wil alleen je staat, alleenheersen in mijn hoofd, bezitten
ik en meer niet, je temmen als mijn ouderwetse hart
dat ik vol wrok commandeer. Ik wil je overgave, non-stop
je zielloos graag meelokken in mijn onbegrensde lichaam,
je belofte als reddingsboei etaleren, vervormen en vervagen
en me net alsof dat verrotte leed van de wereld laten dragen
Ik zal iedereen vangen voor je vergrijsde idee, pal voor
je beeld aan het water zal ik je omtrekken, wegen,
dagprijs geven, ik zal je blijven ruilen tegen waar, zo veel
belovend dat ik voor geluk lijk geboren, zo hou ik me lekker
van de domme in het zwarte gat van mezelf verdrongen
door schermtijd, dat koudvuur in oneindige rolling
waaruit ik in deze omloop maar ééns ontsnap door je
bijna vernietigd te omarmen, ja echt tegen ieder eind
zal ik je weer heilig verklaren, iets waar ik dus vervolgens
mijn hele bestaan al niet blijvend van opknap, doemt daar
toch weer dat blikveld op waar ik dus nu weer in verzuip
Ik ijl, en toch vanaf terug bij af, in een flits,
voel ik de wetenschap dat je straks langer duurt
dan je ooit dichtbij bent geweest
Vergeef me als we daar weer zijn
Terug bij het eind en ik weer hopeloos
en nergens te bekennen