het eerste
dat in je opkomt: de laatste schep aarde waarmee de Zuiderzee het IJsselmeer werd
het tweede
de wond op je achterhoofd door die uitglijder op het ijs vijftien jaar geleden die toen nogal ruw werd gehecht
het derde
de diepe kuil in de straat waar de put in moet die je stront gaat afvoeren
het vierde
al die verschillen tussen mensen die aan de ene kant steeds groter en aan de andere kant steeds kleiner worden
het vijfde
het allerlaatste drie dubbeldik geïsoleerde raam dat geplaatst wordt in de slaapkamer van je huis waar je tot voor kort met je grote liefde woonde
het zesde
de gebarentaal die je geleerd hebt omdat je beste vriend van de ene op de andere stokdoof geworden is en je niet weet of je hem nu wel of niet kunt geloven
het zevende
het gat in de sok in de handen van je moeder lang, lang geleden
het achtste
die achterste fietsband waarvan je al meer dan een half jaar weet dat hij plat is maar waar je nog steeds tegenaan hikt
het negende
de binnenkant van je arm waarin een half uur geleden nog een naald stak die een halve liter bloed uit je trok
het tiende
de gordijnen die om elf uur ‘s ochtends dicht gaan omdat de masseur voor je vriendin langskomt terwijl je zelf op je werk zit
het elfde
de ontdekking dat je na 16 biertjes ineens vloeiend Volendams spreekt,
Het twaalfde
het plofje van de zwarte modder op de kist waarin de art director met wie je meer dan tien jaar de mooiste campagnes maakte de rest van haar dood verblijft
het dertiende
het beeld van Zadkine waaruit het hart verdween
het veertiende
de zich ineens opdringende gedachte dat zwarte gaten toch vooral tussen groepen mensen bestaan en ze daardoor helemaal worden opgeslokt
tot slot het laatste dat je denkt
het verbijsterende inzicht dat alles dat gedicht werd ooit begon als leegte