Ergens in een houten meerhut, een gitaar ontketent
een geest, ontsnapt in vlees de dans, druïdes
van de dorpsnacht, palingblues in trance
Zompige licks kerven zich door draagbalken
van vergetelheid, protest pokend in vuur
van gene zijde, onze onderhuid van smeulend lijden
Zie platgeslagen menshaar, verdreven door meutes
aangezogen Apache zielen marcherend in chant
van opstand tegen verslindend dagritme, o dat enge
niemandsland
waar niemand zich herinnert tot waar en hoe waar
haar handgebaar en haar bezwering strijkt en
tot hoe ver onsterfelijkheid tijdelijk lijkt
Hier en in ieder geval
Bespeeld door je onbespeelbaarheid
voelt de gitaar de hand onze ziel
in vleesgeworden dans gevangen in cadans
zich even zo waarlijk beroerd
als ontembaar vluchtgevaarlijk
Palingblues, wees ons genadig